Inhoudsopgave Vorige pagina Volgende pagina
37

Dit is de laatste keer dat ik naar de kerk ben geweest," zei hij. "Altijd moet ik achterin de kerk blijven staan, omdat de banken altijd bezet zijn als ik kom. Wat gaan er toch veel mensen naar de kerk," zuchtte hij.
"Soms denk ik dat het misschien beter is dat ik mijn plaats vrij maak voor iemand die veel liever naar de kerk gaat dan ik. Als ik nu in het vervolg thuis blijf, dan doe ik in ieder geval toch nog een goede daad," zo verklaarde mijn vader.
Vanaf die tijd ging hij alleen naar de kerk als daar een speciale reden voor was. Hoe onchristelijk dit allemaal ook mag lijken is mijn vader ondanks alles toch een gelovig mens gebleven...!
Tenminste dat GELOOF IK...?

31 juli 1987

 
Minetje

Voordat wij poes Minetje kregen, hadden wij al kennis aan een kater die in onze achtertuin vaak op de rand van de schutting zat. Hij was een boemelaar. Hij had een rafelig rood-wit pak aan en rooie randjes om zijn ogen. Z'n snorharen zagen er onverzorgd uit en zijn ene oor was duidelijk beschadigd door de veelvuldige verschillen van mening met de andere katers.

Wij hadden altijd medelijden met hem gehad en we zeiden dan tegen elkaar: "Daar zit dat arme beest weer," en we brachten hem wat te eten. Kliekjes die wij over hadden, wat kaaskorstjes en soms een stukje vlees en een bakje melk.
Eerst was hij voor ons gevlucht, maar onze goede bedoelingen waren zo duidelijk dat hij al vlug inzag dat wij niets kwaads bedoelden. Toen bleef hij zitten en met een gezicht van spottende dankbaarheid aanvaarde hij onze gaven. Alsof wij hem een beloning gaven omdat hij zo'n mooi beest was. Wat hij toch zo graag wilde zijn.