Inhoudsopgave Vorige pagina Volgende pagina
41

"In je mand jij...! En vanavond is er, als straf, geen eten in jouw bak..."
Op dat moment zong buiten een poezenmeneer:
"Vrou...w...! Vrou...w...! Vrou...w...!"
Wij herkenden de basstem van de boemelkater. Minetje ging overeind zitten in haar mand en keek ons verwijtend aan. Haar ogen zeiden:
"Hoor eens, er zijn er die anders over mij denken dan jullie," en ze luisterde met zichtbaar genoegen naar de artiest.
Ik ging naar buiten en gooide een glas water naar de kater en zei: "kst...! kst...! kst...! weg jij...!"
De kater vluchtte.
Toen ging Minetje voor het raam zitten en keek verlangend naar buiten en riep: "Mau...ri...ce! Mau...ri...ce!"
Ze keek smachtend om, om te zien wat wij er wel van dachten.
"Hij heet Maurice," zei mijn vader, "en die rot kat weet dat!"
"Ja, ze zal al met hem kennis hebben gemaakt, tijdens het loeren achter de bessestruik," zei ik.
"Ze komt er niet uit," besloot mijn vader. "Ik wil geen nest met jonge katten in huis."

42

In die nacht hoorden we Minetje heen en weer lopen op de vensterbank en ze zong luidkeels: "Mau...ri...ce! Mau...ri...ce!" en hij neuriede buiten: "Vrou...w...! Vrou...w...!"
Zo ging dat drie nachten lang, elke nacht ging ze harder loeien: "Mau...ri...ce!" en hij zong hartverscheurend: "Vrou...w...! Vrou...w...!"
Niemand in ons huis kon 's nachts nog slapen.
"Ik denk dat ze pijn hebben," zei mijn zusje tegen mijn vader.
"Hou jij je mond!" brieste mijn vader. "Daar begrijp jij toch niks van."
Maar voordat de vierde nacht begon, stuurde mijn vader Minetje naar buiten.
"Ga maar naar die boemelaar," bromde mijn vader, "en als je met jong komt te zitten, dan verzuip ik die jonge katten wel."
Hij had genoeg van dat brullende gemiauw de hele nacht, hij wilde slapen.
"Ach!" zuchtte mijn vader, "het is de natuur, je kan dat toch niet tegen houden."

Enkele maanden later zaten we met z'n allen bij de mand waarin poes Minetje haar eerste kindertjes spinnend koesterde.